September 1987


Vrijdag 4 september 1987

 

Laatste landbouwsmederij van Winschoten dicht

 

 

Hinderikus Ufkes: Ik vraag wel eens: leven die boeren nog?

 

De afgelopen week heeft het vuur in de smidse voor het laatst gebrand en in de etalage van de winkel staat nog één fiets te koop. Officieel is de zaak per 1 september gesloten, maar de liefhebber kan er voor dat rijwiel – ferme korting natuurlijk – nog wel terecht.

 

 

De laatste landbouwsmid van Winschoten is gestopt. Gezien de leeftijd – net 79 – van Hinderikus Ufkes mocht dat ook wel. Zesenzestig jaar lang was hij in de weer met blaasbalgen, hamers, lasapparaten. Want toen hij op zijn dertiende van school kwam kocht pa Menno hem een overall en toen was het werken geblazen. Druk, druk. Er is een tijd geweest dat vader, twee zoons en een knecht de handen meer dan vol hadden aan wat er vervaardigd en gerepareerd moest worden. Tegenwoordig kan een landbouwsmid bij wijze van spreken in zijn eentje tijdenlang met zijn duimen zitten draaien. Een uitstervend beroep, een beetje spijtig, maar de zaken gaan zoals ze gaan.

 

Hoe lang de smederij aan de Garst heeft bestaan? Hij weet het niet. In 1906 nam vader Ufkes

de zaak over van Zijl, dat weet hij wel. En dat er in 1889 brand was, die tot herbouw noopte. De winkel is het werk van hemzelf en zijn vrouw geweest. Die was er sinds 1937, toen hij met Enkina Jongeling trouwde en het aambeeld van pa overnam.

 

Klompbanden

 

De lange arbeidsperiode heeft van hem zo te zien bepaald geen chagrijnige kerel gemaakt. Met glimoogjes vertelt hij van vroeger, van de periode waarin er ijzeren banden om bijvoorbeeld wipkarren moesten worden gelegd, tuinhekken moesten worden gesmeed en klompen van baden moesten worden voorzien wanneer die in stukken waren gebroken. Menige kwajongen van toen zal hem dankbaar zijn geweest als smid Ufkes eventjes de zaak weer vastzette, zonder de eigenlijk vereiste drie cent – in modernere tijden vijf – te verlangen, want moeder mocht vanzelfsprekend niets merken.

 

Een goede landbouwsmid was eertijds ook hoefsmid en dus wás Ufkes dat. Het diploma, op 27 oktober – toen nog met een ‘c’ – 1936 uit Utrecht gehaald, hangt nog aan de muur, samen met een grote verzameling ijzers. Zijn favoriete werk was het niet, want zo’n dikke kerel is hij nooit geweest en aan een Belg hou je niet veel als die aan de wandel wil of een tikje denkt te moeten uitdelen, och kerel. Hij is redelijk ongeschonden uit de strijd gekomen, dat wel, maar het heeft hem wel eens gespeten dat pa de door Zijl gebouwde noodstal (waarin een paard lem kon worden gezet) had afgebroken. Jonge paarden bekappen, dat was het ergste dat er was. Die waren nog niks gewend, immers. En dan ‘s winters om vijf uur uit de veren omdat het gesneeuwd had en een boer daarom rap nieuwe ijzers voor zijn knol wilde… Nee, geen wonder dat hij daar al veel eerder mee ophield.

 

Afwisseling

 

Boerenwagens, daaraan werkte hij het liefst. Die bleven tenminste stil staan. En verder was het de afwisseling die maakte dat hij genoegen schepte in het werk. Dan eens een kachel, dan een dakgoot, een rijwiel. Naarmate de jaren verstreken werd dat laatste belangrijker en dat kwam hem wel goed uit ook, want sommige karweien werden zo zoetjes aan te zwaar en aan een fiets kon hij op zijn knieën nog wel werken. Zo omstreeks zijn pensioen begon de terugloop van het echte smidswerk. „De klanten hebben me naar het einde geholpen,” zoals hij het zelf zegt (en het minder theatraal bedoelt dan het zo misschien lijkt). De tractor had het paard vervangen en met hoepels leggen om houten wielen hoefde hij zich bij ontstentenis daarvan ook niet meer bezig te houden. Meer en meer gingen boeren de dingen zelf doen en als de gigantische werktuigen die in zwang raakten kaduuk raakten zochten ze in eerste instantie de leverancier op. Ufkes: „Ik vraag wel eens: leven die boeren nog? Ik zie ze niet meer.” En kachels werden zeldzaam, om nog maar eens wat te noemen. Dus was het gebeurd

met de smid als ambachtelijk werker. En nu? „Nu kun je eindelijk die troep eens opruimen,” zegt zijn vrouw tegen hem, wijzend op de werkbanken. Hij kijkt haar aan. Weer die glimoogjes.

Woensdag 9 september 1987

 

Winschoter steekt veel geld in boek over historie

 

Arie Olthof fietst door het verleden

 

Z’n blik is scherp, z’n belangstelling breed. Arie Olthof (64), geboren Veendammer, getogen Winschoter, heeft de afgelopen surrogaatzomer weer heel wat kilometers op het fietszadel gezeten. De kopers van zijn fietsrouteboekjes het goede voorbeeld gevend. Olthof heeft twee van die boekjes, elk met tien routes, geschreven. Dat van Winschoten loopt harder dan dat van Veendam en was in recordtijd aan een tweede druk toe. Of het zijn derde pennenvrucht ook zo voorspoedig zal vergaan, is iets dat Olthof alleen kan hopen. Daarmee fietst de schrijver terug in het verleden, de periode – grof- weg tussen vlak voor de oorlog en het einde van de zestiger jaren.

 

 


Door Roel Waalkens:

 

Aan de fietsrouteboekjes kon Olthof zich onmogelijk een bult vallen – de kosten waren laag, de opbrengst is redelijk. Voor deze lokale geschiedschrijving („Ik durf dat woord niet in de mond te nemen”), heeft hij een fors bedrag moeten investeren. Het boek dat tegen Sinterklaastijd verschijnt, wordt min of meer een luxueuze uitgave.

Prima papier, gebonden in een kunstlinnen band, groot – A4 – formaat: 21 bij 30 cm. Olthof: Heel iets anders dan die boekjes met ansichten uit het verleden. In mijn boek kun je tenminste personen en situaties duidelijk herkennen”.

 

Het ene (het fietsen en het vastleggen van routes) heeft niets van doen met het andere: een boek over oud-Winschoten. Verklarend zegt Olthof: Ik had het plan om dit boek te schrijven al heel lang.” Het rijpte op het moment dat hij jaren geleden in de archieven van woninginrichting Boven aan het Oldambtplein op een verzameling foto’s stuitte, die genomen waren van wat toen hartje Winschoten was. De Langestraatbrug.

 

Foto’s uit de tijd van de mobilisatie (1939), Nederlandse soldaten die de brug van brugwachter Pel bewaakten. Olthof had er voor het boek nog een gesprek over met de bevelvoerende commandant van destijds, Bontkes Gosselaar. Het mislukken van de missie wordt ook uitgebeeld: een foto van de brug nadat ze was opgeblazen met als doel het gebruik door de Duitse aanvaller te voorkomen.

 

Olthof heeft dank zij Aerophoto Eelde daar naast de beschikking gekregen over veel luchtfoto’s van Winschoten – de eerste uit 1928, de andere uit de na-oorlogse jaren, tot ’69. Ze geven een goed beeld van Winschoten uit de tijd dat het stadshart nog niet – bijna chirurgisch – was weg- gesneden, teneinde ruim baan te maken voor de onpersoonlijke winkelnieuwbouw van nu. Olthof mist nog foto’s uit de tijd van de bevrijding. „Toch zijn die toen wel gemaakt. Ik heb gehoord dat er foto’s moeten zijn van de intocht van de Canadezen”. Hij was er voor op het stadhuis, maar ving ook daar bot. Olthof vertrouwt op z’n geluk en Winschoters die bereid zijn foto’s uit die tijd in bruikleen aan hem af te staan.

 

Hij neemt een zakelijk risico met het boek dat nu al bij de plaatselijke boekhandelaren te bestellen is. „De oplaag is duizend stuks. Als ik met een gedeelte blijf zitten, is de strop voor mij”. In z’n nadeel werkt het initiatief van de Stichting Oud-Winschoten, dat precies om dezelfde tijd ook met een boek over Winschotens verleden op de proppen komt. Maar anders dan het werk van Olthof houdt dit op bij 1940. De schrijver vertrouwt erop dat de interesse voor een iets jonger verleden groter zal zijn. Doet-ie het om het geld? Olthof: „Ik moet nog maar afwachten of ik er aan verdien, nee, ik vind dat het goed is dat dit bewaard blijft. Vooral voor de jeugd, die zich hiermee een beeld kan vormen hoe het vroeger was in Winschoten.”

Vrijdag 18 september 1987

 

Conflict bij speeltuinvereniging: ontslag voor opa Weering…

 

Oppasser H. Weering van de speeltuin Sint Vitusholt.

 

Hij heeft er niks meer moeite mee dan een jonge kerel en toch is-ie 87.Oppasser H. Weering van de speeltuin Sint Vitusholt in Winschoten neemt zijn baan nog altijd zeer serieus en harkt met verbeten ijverde eerste herfstbladeren uit het witte speelzand. Met de blaren harkt hij ook hopen zand bijeen en daar zou zelfs iemand, half zo oud als Weering, van staan puffen. Hij vertelt echter zonder merkbare ademversnelling zijn klacht: „Ze willen me kwijt!”

 

Weering heeft elf jaar op de kindertjes gepast die zijn speeltuin kwamen bezoeken. Hij verhuisde ervoor naar een flat, pal tegenover de speeltuin en houdt, bij wijze van spreken, de tuin dag en nacht in de gaten. Maar aan zijn met toewijding uitgevoerde dagtaak, die hem als welkome aanvulling van z’n aow, 260 gulden per maand oplevert, dreigt nu binnen anderhalve maand een einde te komen. Weering: „Ze vroegen me in het gebouw te komen. Bij het bestuur. Ik ging. Daar vroegen ze me: Weering, zou je je ontslag willen indienen?”

 

De bejaarde man wist niet wat hij hoorde. Zijn antwoord was kort: „Nooit! ” De reden voor het ontslag deed hem niet berusten, maar maakte hem juist extra strijdvaardig. Weering weer: „Ik had boontjes verbouwd in de tuin waar anders bloemen staan en achter het gebouw had ik wat aardappeltjes verbouwd. Dat had ik niet mogen doen”.

 

De oppasser schakelde de  rechtswinkel in, vroeg en kreeg juridische bijstand, waarna (aldus Weering) „de rechter bepaalde dat het bestuur de zaak nog maar eens twee maanden moest aanzien”. Daarna zou de definitieve beslissing worden genomen. Daarvan is nu een halve maand verstreken.

 

Weering ziet de bui hangen. Volgens hem moet het twee jaar geleden nieuwgevormde bestuur zich waarmaken. „Nieuwe heren, nieuwe wetten”, zegt Weering. Hij gaat er prat op als geen ander met de jeugd uit de Winschoter bomen’ buurt te kunnen opschieten. Enige tijd geleden joeg hij ‘jongkerels zo groot als u’ de tuin uit, omdat ze de kleintjes hinderden. „Die hebben nu gezegd: opa, als ze u hier wegsturen, breken we de hele boel af”.

 

Penningmeester en waarnemend voorzitter Luppo Leeuwerik bevestigt grotendeels Weerings verhaal. “Maar”, zegt hij, “ik accepteer het niet dat wij als bestuursleden die zich zó voor de speeltuin inzetten naar beneden worden gehaald. Er is vergunning van het arbeidsbureau voor het ontslag. Het bestuur hoeft zich niet meer te bedenken, het ontslag staat vast”. De werkelijke reden van het ontslag wil hij niet kwijt. Leeuwerik: „Maar geloof van mij dat ook wij liever hadden gezien dat hij tot z’n 90ste in dienst was gebleven en dat hij dan zelf had gezegd, mijne heren, gezien mijn leeftijd stop ik ermee”.


Maandag 28 september 1987

 

Feestelijke uitreiking eerste zwarte schijf in Oudeschans

 

Winschoter Mannenkoor samen met jazzband op de plaat

 

 

Oudeschans was er zaterdagmorgen even beduusd van. Het anders zo stille vestingdorpje werd in redelijke vroegte opgeschrikt door een in stemmig zwart gestoken mannenkoor en een jazzband met een heuse street-parade. Bedenkers van de ‘ordeverstoring’ waren de immer enthousiaste leden van het Winschoter Mannenkoor. Zij brachten hun eerste elpee op de markt en wilden dat weten ook.


 

Door Hermann Hoogakker:

 

Geen traditionele overhandiging, maar een swingend en ‘anders-dan-anders-festijn’ in Oudeschans. Natuurlijk kreeg wethouder van cultuur van Winschoten, Gea Korte, het eerste exemplaar aangeboden. Maar nu eens niet als hoofdmoot van het programma en evenmin in een sombere kerk of repetitiezaal, maar in het intieme achterzaaltje van café-restaurant De Piekenier. Bovendien was de overhandiging maar een miniem onderdeel van het programma.

 

Deze bestond voor het leeuwendeel uit het ten gehore brengen van het bijzondere programma op de nieuwe plaat. Op de A-kant namelijk wordt het koor ondersteund door de Pax Jazzband uit Delfzijl. Een wel heel bijzondere combinatie, hecht aaneengesmeed door dirigent Jan Verbogt van het mannenkoor. Op de S-kant staan liederen van Brahms, Hedin en Gade, meer het normale mannenkoorwerk dus. En niet te vergeten vier liederen van Janacek en dat mag gerust een première voor Nederland genoemd worden.

 

Hoog mikken

 

Het Winschoter Mannenkoor en de Pax Jazzband mikken hoog met deze plaat. Jan Verbogt: Normaal worden dergelijke platen vaak gekocht om een koor of orkest ter wille te zijn. Wij hebben geprobeerd een product te maken, die voor een breed publiek interessant is”. De meer dan nijvere dirigent ontvouwde nog een andere theorie: „De klank van mannenkoren is vaak vol, een groot geluid. Dat is een negatief imago. Wij hebben geprobeerd die karakteristiek te doorbreken”.

 

Voorzitter van het Winschoter Mannenkoor, Evert Stuut, kon z’n geluk evenmin op. Hij roemde de samenwerking tussen koor, orkest, Studio Spitsbergen en wie maar meer een bijdrage aan de elpee verleend had: „Wij zijn over het resultaat zeer tevreden”, aldus Stuut. „Zelfs de problemen tijdens de opnames in de Marktpleinkerk te Winschoten hebben we goed overwonnen”.

 

Van deze opnames hebben koor en jazzband 1000 elpees laten persen en zijn er 250 cassettebanden vervaardigd.


 

Maffia kennen we niet, wel zie je bepaalde mensen wat vaker terug

 

Adjudant Viswat verlaat Winschoter politiekorps

 


„Een volbloed politieman, het is jammer dat hij weggaat”, sprak burgemeester Postma gisteren tijdens de afscheidsreceptie van de plaatsvervangend adjudant van het Winschoter politiekorps, B. Viswat (57). Viswat neemt om gezondheidsredenen afscheid. De sprekers roemden alom zijn werklust en toewijding. De voorzitter van de christelijke politiebond, adjudant Spreen haalde zelfs nog even de Winschoter gemeentepolitiek aan, toen hij Vis
wat een witte roos aanbood. De rode waren volgens hem in Winschoten niet meer te krijgen, bij het horen van het nieuws over het financieel tekort ‘waren ze allemaal van kleur verschoten’.

 

Viswat begon zijn loopbaan in 1960 bij de Groninger gemeentepolitie Eigenlijk was het toeval dat Viswat bij de politie verzeild raakte. „Ik ben geboren en getogen op het water en het schip lag voor mij klaar. Maar ja, mijn vrouw wilde niet, dus toen heb ik een baan op de wal gezocht”. Een dienstbetrekking bij de waterpolitie zat er jammer genoeg niet in. „In die tijd kon je niet van de ene dienst naar de andere overstappen”. In 1960 verruilde hij de Groninger functie voor assistent hoofdleider in Rekken. Naar zijn eigen zeggen een korte, maar goede leerschool.

 

Zijn Winschoter loopbaan begon in 1961. Eerst als agent in de buitendienst. Later als rechercheur, „eigenlijk vond ik dat het leukste”. Toen Viswat brigadier werd moest hij het rechercheurwerk opgeven en ging hij weer uniformdienst doen. De laatste jaren werkte Viswat als bureaumedewerker. Niet saai, volgens hem. Het is mooi werk om een goed rapport samen te stellen, een wandelend wetboek noemden ze mij wel eens”.

 

Een echt grote zaak kan Viswat zich zo een twee drie niet herinneren. Viswat relativerend, wat is een kleine zaak en wat is een grote zaak. Soms is het moeilijker en kost het meer tijd om iets kleins op te lossen, dan iets groots waarbij duidelijk is wie dader en wie slachtoffer is”.

 

Van een Winschoter onderwereld wil Viswat niet weten. „Een mafia kennen we hier niet, wel zie je bepaalde figuren wat vaker terug dan anderen”. Terugblikkend vindt Visvat het niet jammer, dat hij voor de politie heeft gekozen. Het is een betrekkelijk zelfstandig beroep en je hebt de vrijheid, maar als ik aan het water zit en er komt een vrachtschip voorbij dan voel ik het nog steeds”.